Artikels Marnix Gijsen

 

STAATSMINISTER THEO LEFEVRE EN DE RECHTVAARDIGE RECHTERS

Jozef Van Hoeck heeft zich, naar het schijnt, voorgenomen een toneelstuk te schrijven over De rechtvaardige rechters. Hij zou best doen zich te haasten: het dreigt een massaspel te worden want gedurig komen er medespelers uit de coulissen tevoorschijn. Het blijft echter een ‘Theatre of the Deaf' want zij die iets weten zijn doof of stom en doof. Daarom heeft het zijn belang naar degenen die wel willen spreken te luisteren.

Al enkele jaren wordt door geloofwaardige mensen verteld dat staatsminister Theo Lefevre destijds voorgesteld heeft het paneel terug te bezorgen tegen betaling van een miljoen fr. Die som moest ten goede komen aan een katholiek politiek man. Daarover ondervraagd, schreef de minister mij volgende brief die een legende uit de wereld helpt:

‘Het zal me eeuwig spijten dat ik op een gegeven ogenblik in de zaak van de rechtvaardige rechters ben tussengekomen. Wat een last heeft me dat niet bezorgd! Op zekere dag kreeg ik het bezoek van een Bruggeling, een sympathiek man, een inspecteur van de apotheken. Die man beweerde, op grond van de studie van papieren van Goedertier, te hebben ontdekt waar het paneel verborgen was, in de kathedraal zelf. Hij vroeg evenwel dat de premie van een miljoen die destijds door mevr. Van Bueren werd beloofd, hem zou worden uitgekeerd. Ik ben een vriend van mgr. De Kesel. Ik kende mevrouw Van Bueren zeer goed. Met de instemming van de inspecteur vroeg ik dan dat het bedrag op mijn postrekening zou worden gestort. Indien het paneel werd ontdekt zou ik die som aan mevrouw Van Bueren terugstorten. Mgr. De Kesel en mevrouw Van Bueren waren skeptisch. Ze zijn op mijn voorstel niet ingegaan. Ondertussen had ik vernomen dat het fameuze paneel inderdaad in de kathedraal verborgen was geweest, maar tijdens de oorlog door mgr. Vanden Gheyn was verwijderd geworden. Mijn informateur vergiste zich dus. Ik heb niet meer aangedrongen.'

Commentaar:

  1. Het paneel bleef in St.Baafs tot 1942 toen de Duitser dr. Koehn op het punt stond het te ontdekken. De Kerk wist dat het in St. Baafs was en kanunnik Vanden Gheyn deed het wegnemen. We kunnen hem dankbaar zijn dat hij het de Fuehrer niet gunde het volledige Lam Gods als geschenk van het dankbare(!) Vlaamse Volk te ontvangen.
  2. Sedert wanneer wist de Kerk dat het paneel in St.-Baafs was ? De laatste persoon die het kunstwerk in handen had was dus kanunnik Vanden Gheyn. Waar is hij er mee gebleven ? St.-Baafs als bergplaats was onveilig geworden. Was het bisdom veilig of heeft hij het toevertrouwd aan een ‘aanzienlijke familie' ?
  3. Blijkbaar is de heer M.Winders een fantast. De minister van Justitie in een antwoord op een vraag aan de heer Grootjans, heeft gezegd dat de verklaringen van M. Winders ‘niet met de werkelijkheid overeenstemden' hetgeen een zeer beleefde manier is om te zeggen dat hij loog. Voor zover ik hem heb gekend, was de bescheidenheid niet de grootste deugd van deze architect. ‘De koning, heeft mij geroepen' enz. Klinkt heel goed. Indien de minister de heer M. Winders leugenachtig heeft gemaakt dan kan dat alleen gebeurd zijn nadat hij zich bij het Hof had ingelicht. Zodanig dat de hele episode tussen Zijne Majesteit en Max Winders kan afgeschreven worden.
  4. Het is duidelijk dat Winders mgr. De Kesel er heeft doen inlopen die zijn fabeltjes aan de heer Cels herhaalde.
  5. De diefstal werd gepleegd in 1934. In 1942 zou ‘een aanzienlijke familie' het paneel geborgen hebben. Indien dit juist is, waar wachten die aanzienlijke personages op om De rechtvaardige rechters terug te geven aan St-Baafs en aan de Vlaamse Gemeenschap ?

 

AAN WIE HOORT HET LAM ?

In het Verdrag van Versailles stond vermeld dat Duitsland de vier panelen van Het Lam Gods uit het Berlijnse Museum aan Belgie moest geven als betaling van oorlogsschade. Wie er op het briljante idee gekomen is dit detail in dat solemnele stuk in te lassen, blijft nog altijd een mysterie maar in elk geval: gezegend zij zijn naam.

Als voer voor juristen kan men de vraag opwerpen op welke basis wij de vier panelen hebben opgeëist. Ongetwijfeld op die van het recht van de sterkste maar in 1914 hadden de Duitsers zoveel kunstwerken en monumenten bij ons vernield, onschatbare en onvervangbare dingen, dat men bij juridische finesses niet moest stilblijven. Tijdens de jongste oorlog beweerde de Duitse officier die zich met de rechtvaardige rechters bezig hield dat de vier panelen aan Duitsland hoorden en België ze dus in 1918 gestolen had. Dat de kerkelijke autoriteiten en de staatsambtenaren van meet af aan, in de zaak van de diefstal, vijandig tegen elkaar stonden, is voldoende bekend. Ten slotte ligt de schuld van het mislukken der onderhandelingen met A. Goedertier bij de toenmalige minister van Justitie, P.Janson, een solemnele blaaskaak die verklaarde: ‘On ne négocie pas avec des gangsters' en die de oplichter teleur stelde en verbitterde dank zij zijn krenterigheid.

In hun degelijk boek: ‘De rechtvaardige rechters gestolen' zeggen K.Mortier en N.Kerckaert: ‘Het eigendomsrecht van de Lam-Gods-polyptiek wordt thans nog steeds betwist o.a. door de kerkfabriek van St.-Baafs. Een definitieve en juridisch verantwoorde toewijzing is nog hangende'.

Deze tekst doet volgende vragen oprijzen: 1. Sedert wanneer wordt het eigendomsrecht betwist ? 2. Op welke manier ? 3. Wie wordt bedoeld door o.a. ? 4. Indien een juridisch verantwoorde toewijzing nog steeds hangende is, wie zal die dan uiteindelijk nemen en wanneer ?

Deze tekste geeft gezag aan het zeer verspreid verhaal dat de Staat en de Kerk om de vier panelen vechten! Deze legende kunnen we nu, op grond van een schrijven van minister Herman Vanderpoorten, uit de weg ruimen. Hij was zo vriendelijk op mijn vragen dienaangaande te antwoorden. Er heeft nooit een geding bestaan tussen Kerk en Staat naar aanleiding van Het Lam Gods. De procureur-generaal van het Hof van Beroep van Gent verzekert dat er ‘voor zoveel mij bekend nooit een geding tegen de Staat werd ingesteld'. Dit wordt ook bevestigd door de hoofdgriffier van de Rechtbank van 1 e aanleg te Gent die schrijft dat: ‘alhier geen procedure gekend is ingespannen tegen de Belgische Staat betreffende het eigendomsrecht van 4 panelen van het Lam Gods' (20 juni 1973).

Dat wijlen kanunnik Van den Gheyn, die aan een Lam-Gods-complex leed, zich wellicht in de zin van de legende heeft uitgelaten is psychologisch niet onmogelijk maar het is ook niet bewezen. Aangezien de vier panelen in 1813 door de kanunniken van St.-Baafs verkocht werden, zou het wel van een ongelooflijke lef getuigen indien in onze eeuw hun opvolgers het eigendomsrecht zouden betwisten. Het enige document dat doet vermoeden dat er reeds in 1921 een meningsverschil bestond tussen Kerk en Staat, is het KB van 20 augustus 1921 waardoor de panelen aan St.-Baafs worden toevertrouwd. Dit besluit zegt dat dit gebeurt ‘onder uitdrukkelijk voorbehoud van alle wederzijdsche rechten of aanspraken betreffende hunnen eigendom'. Indien de Staat volkomen overtuigd was van zijn goed recht was een dergelijke reserve, in feite, een toegeving aan de argumentatie van de eventuele tegenpartij. Wie zijn dan de ‘o.a.' door de heren Mortier en Kerckaert bedoeld ? Dat kunnen hoogstens de Duitsers geweest zijn maar die hebben sedert 1945 wel andere katten te geselen.

 

MEER OVER DE RECHTVAARDIGE RECHTERS

Van officiële zijde is er geen respons gekomen op de vraag die we stelden wat betreft het feit dat het paneel van Het Lam Gods dat sedert 1934 zoek is, nog zou bestaan en dat ‘men' zou weten waar het zich bevindt. Ondertussen is het gebleken dat oud-minister Grootjans herhaaldelijk over dit feit uitleg gevraagd heeft aan de bevoegde ministers die hem met geijkte formules (‘De zaak wordt onderzocht', enz...) hebben wandelen gezonden. Dat de Heer Jos Cels zijn belofte niet zou ingelosst hebben ‘openbaringen' te doen, wordt door hem tegengesproken.

Dit gebeurt in het annonce-blad Groot-Antwerpen van 26 april. Daarin zegt de Heer Cels dat hij in September 1971 een gesprek had met de vicaris-generaal mgr. Leo De Kesel in het restaurant De Potaerde in Waarloos die hem vertelde dat het paneel voor de neus van Dr. Koehn, de Duitse onderzoeker, uit zijn schuilplaats in St.-Baafs werd weggehaald en dat het zich in 1971 in een kluis van een Parijs museum zou bevinden en dat de thans 91-jarige en zwijgzame Antwerpse architect Max Winders er alles van wist.

De Heer Winders verklaarde dat hij het paneel met eigen ogen had gezien en dat de koning hem het bevel had gegeven het terug te voorschijn te halen ‘zonder evenwel iemand in opspraak te brengen'. Een onderzoek heeft echter uitgewezen dat de verklaringen van M. Winders niet met de werkelijkheid zouden overeenkomen'.

Het is duidelijk dat iemand in deze zaak liegt. Ofwel heeft de vicaris-generaal De Kesel het verhaal verzonnen, ofwel is M.Winders een fantast zoals de minister het beweert. Wat ten zeerste onwaarschijnlijk klinkt is dat een Parijs museum zich zou lenen om het doek te verbergen. Welke rol heeft de koning in de zaak gespeeld of is het onderhoud en de opdracht door de vorst aan Max Winders gegeven ook een verzinsel. Er doen zelfs geruchten de ronde dat prins Karel met het geval zou gemoeid zijn. Kortom het is een fabelachtige poespas.

Logisch zou men kunnen deduceren dat het doek in het bisschoppelijk paleis in Gent moet ondergebracht zijn. Zelfs de Duitsers zouden geaarzeld hebben daar een huiszoeking te doen. Dat is echter wat J.Cels de minister van Justitie, die opnieuw wakker geworden is, in bedekte woorden aanraadt.

Een ander aspect van de zaak waarop tot hiertoe niet voldoende de aandacht werd gevestigd is het volgende: In het begin der 19 e eeuw verkochten de Gentse kannuniken vier panelen van het Lam Gods aan een particulier. Die kwamen, tegen het einde van de eeuw, in het Berlijns museum terecht. De Staat eiste ze op als oorlogsschade in 1918. Bij koninklijk besluit werden ze aan de Kerk ‘in bewaring gegeven'. Het blijkt echter dat de kerkfabriek het onwaarschijnlijke lef had het eigendomsrecht van de Staat te betwisten. In 1966 was de zaak nog steeds hangende en was er geen juridische beslissing gevallen. Kan de minister van Justitie het ‘gapende gemeen' niet zeggen of er een formeel proces aan de gang is en waarom dat nu al hangende is sedert de datum van de uitlening in 1918-19 ?

Is verstoppertje spelen in deze zaak de regel evenzeer bij de Staat als bij de Kerk ? En is het een al te stoutmoedig vermoeden te denken dat de Kerk, in het bezit van het paneel, wacht op de uitslag van het geding, om eindelijk kleur te bekennen en aan de gemeenschap eventueel terug te geven wat aan de gemeenschap hoort ?

  1. Z.M. de koning, indien de verklaringen van Max Winders een grond van waarheid hebben, hetgeen de Minister van Justitie ontkend heeft in een brief aan de heer Grootjans;
  2. de heer M.Winders die op zijn 91-jaar met stomheid is geslagen en die beweerd heeft dat hij het paneel gezien heeft in Parijs;
  3. de heer Jos Cels die de verklaring van mgr. De Kesel heeft opgetekend en die geloofwaardig is.
  4. mgr. De Kesel, vicaris-generaal die in 1971 Max Winders impliceerde en formeel verzekerde dat het paneel ongeschonden is en dat men wist waar het zich bevond;
  5. de ‘aanzienlijke familie' die moet gespaard blijven. De heer J.Cels beweert in E3 groot Antwerpen dat de ‘ontknoping' van de grootste kunstroof aller tijden nadert.

‘k wou dat ik het zag, zei de blinde...

 

WAAR ZIJN DE RECHTVAARDIGE RECHTERS ?

Eind 1971 had ik een gesprek met een hoge ambtenaar, sinds ter ziele gegaan, die me formeel verklaarde dat het steeds zoeke doek uit Het Lam Gods polyptiek: De rechtvaardige rechters – 1) nog bestond, 2) dat het ongeschonden was en 3) dat ‘men' nog wist waar het was.

Op 23 november 1972 verscheen in het weekblad Knack een artikel van Jos Cels die deze gegevens bevestigde op grond van de verklaringen van een ‘zeer voorname zegsman'.

De Heer Cels voegde er nog een veelzeggende belofte bij: ‘Wanneer over zes maand De Rechtvaardige Rechters nog niet terecht zijn, zullen we zo vrij zijn één en ander te openbaren.'

We zijn nu 1975, De rechtvaardige rechters zijn nog steeds niet terug en Jos Cels heeft ons niets ‘geopenbaard'.

Wie houdt men hier voor aap ? Wie beschermt men hier tegen kritiek ? Een minister, een bisschop of een gewone dief ? Dat moet in elk geval een sjarel zijn.

De ministers gaan voorbij, de bisschoppen en de dieven blijven wat langer. Misschien zijn de rechtvaardige rechters al lang thuis en heeft men het ons niet verteld ?

Alles in de geschiedenis van dit doek grenst aan het onwaarschijnlijke. Toen Arseen Goedertier via de pers aan de Bisschop van Gent had laten weten dat hij tegen een bepaald bedrag het doek zou terugbezorgen of tenminste bewijzen dat hij het in handen had door de uitlevering van de grisaille op de achterkant, werd er overeengekomen dat hij het bedrag, of liever de helft daarvan kon afhalen bij Pastoor Meulepas op de Markgravelei te Antwerpen.

Goedertier reed van Wetteren naar het toenmalige Zuid-station, nam een taxi en vroeg aan de chauffeur de enveloppe met het geld bij de pastoor te gaan halen. Dat gebeurde. Men zou kunnen veronderstellen dat de Markravelei zwart zou gezien hebben van geheime speurders die de taxi zouden achterna gezet hebben en de oplichter bij de lurven zouden gegrepen hebben. Het ware kinderspel geweest. Er gebeurde eenvoudig niets en Goedertier vertrok met zijn bescheiden buit rustig naar huis hetgeen een voortreffelijk idee geeft van onze speurdiensten in 1934.

Dit is niet het enige stupide incident in de tragische klucht van het verdwenen paneel. Men kan zich nu afvragen, na de zes maanden van de termijn door de heer Jos Cels gesteld, welke ‘zeer voorname zegsman' deze dappere journalist de mond heeft gesnoerd.Men kan zich afvragen of het om een geldzaak gaat. Werd er destijds niet gefluisterd dat het doek ‘te koop' was tegen een exorbitante prijs ? Misschien heeft het Metropolitan Museum van New York het gekocht ?

Indien ik minder te lijden had van reuma onder ons klimaat, zou ik wel voor het kabinet van minister Chabert willen gaan wandelen met een plakkaat: ‘Waar zijn de rechtvaardige rechters ?' Misschien kan de heer Jos Cels ons het antwoord geven. In elk geval ben ik van mening dat men van officiële zijde al lang genoeg met de voeten van de Vlaamse gemeenschap heeft gespeeld.

 

KANUNNIK VAN DEN GHEYN EN THE MAGIC MUTTON

Indien ik een verdienste heb, dan is het dat ik in 1937 of '38 de eerste documentaire film heb doen maken over een bepaald doek. Het Lam Gods. Deze onderneming liep niet van een leien dakje.

Het Commissariaat van het Belgisch paviljoen voor de Wereldtentoonstelling van New-York 1939-1940 bestelde de film aan André Cauvin, de Brusselse cineast. Die begaf zich naar Gent en werd ontvangen door kanunnik Van den Gheyn die bekend stond als ‘l'ange gardien de l'Agneau Mystique'. Cauvin legde hem uit hoe de zaak technisch zou verlopen: Klieglights, een stellage, enz. De kanunnik schudde het hoofd en zei dat dit alles overbodig was. Hij haalde een kleurreproductie van Het Lam Gods te voorschijn, een 50 centimeter hoog, en verklaarde aan de cineast dat dit ruim volstond om een film te maken. Ik schreef toen naar de bisschop van Gent, die zonder enig bezwaar de toelating tot filmen gaf. Er mocht, volgens de kanunnik, alleen 's nachts gewerkt worden. Op een nacht gebeurde er een inval van een aantal gendarmen want met had licht bemerkt in de Vijdtkapel. De filmoperateur was een Engelsman die zopas een filmreportage achter de rug had tijdens dewelke hij Mount Everest had gefilmd en die zich vernederd gevoelde dat hij een oud schilderij moest opnemen waarvan hij niets begreep. Hij noemde het doek nooit anders dan: The Magic Mutton. Elke nacht wandelde de kanunnik al brevierend rond het koor maar aan onze werkzaamheden wijdde hij niet de minste aandacht. Toen Cauvin haast klaar was met zijn werk was het zaterdagavond. Ik vroeg aan de kanunnik of we tot twee uur 's morgens mochten filmen. Hij weigerde streng en zei dat het na middernacht zondag zou zijn en dat we de dag des Heren moesten eerbiedigen. Een half uur later riep hij me en gaf hij de toelating om tot één uur te werken. ‘Terwille van het zomeruur'... legde hij uit.

Toen de film in Brussel werd afgerold, inviteerde ik hem zeer beleefd maar hij antwoordde me dat hij het doek kende en weigerde. Een voorstel om hem de film te tonen in Gent, in een privé-aangelegenheid, wees hij ook van de hand. Wel zond hij me een rekening voor ‘gardienage spécial – 150 F' omdat, tijdens de opnamen, een oud mannetje, dat men zo kon omblazen, met een keffertje door de kerk wandelde.

De kerk bezit dus in onbetwistbare eigendom: de panelen die God de Vader of de Zoon, Maria en St.-Jan voorstellen, de 2 panelen met de musicerende engelen plus het centrale paneel met het Lam. Adam en Eva, vroeger toebehorend aan het Museum van Brussel, werden door de Staat ‘toevertrouwd' aan St.Baafs alsook de na 1918 uit Berlijn afgestane vier panelen met hun grisailles. (Kon. Besluit van 20 aug. 1921). Dit besluit zegt onder meer: art. 3 ‘De kerkfabriek gaat de verbintenis aan van het meesterwerk, met alle wenselijke zorgen, te bewaren en van het te laten bezichtigen en bestuderen gelijkvormig een bij gemeen overleg vastgestelde en later te bepalen overeenkomst'. Administratief Nederlands van 1921 !

Of die overeenkomst ooit werd neergeschreven is onbekend. Zoveel is echter zeker dat de Kerk handelt of de hele polyptiek haar uitsluitend en volledig bezit is. Het is b.v. onmogelijk elders dan in Sint-Baafs diapositieven van Het Lam Gods aan te schaffen. Dat brengt op want het is een monopool. Mochten er nog afstammelingen bestaan van de familie Vijdt, die zouden eventueel ook een percentage op de winst kunnen opeisen. Dat zal wel niet gebeuren want al wie met deze zaak gemoeid zijn, sterven op mysterieuse manier: Goedertier, Van den Gheyn en ook Oberleutnant Koehn zijn dood.

 

Uit: de bundel 'terug van weggeweest' - Manteau - Brussel 1975.
De artikels verschenen eerder in het tijdschrift 'kunst en cultuuragenda' uitgave van het PSK in Brussel.

 
     
     
   
 
ErDaSys (c) 2004